Lucas
De Barmhartige Ketter
Lucas 10,30-37
Serie:
Almkerk
zondag 21 januari 2024
Hebt u weleens gehoord van het omstandereffect. Het wordt ook wel het bystander effect genoemd. Het houdt in: het passief toekijken van een relatief grote groep mensen, zonder in te grijpen of 112 te bellen bij nood of geweld. Het omstandereffect wordt voor het eerst zo genoemd in 1964, als in Amerika 38 mensen toekijken hoe een vrouw een half uur lang wordt aangevallen, met dodelijke afloop. Niemand grijpt in.
Het is een combinatie van onder andere sociale invloed – niemand grijpt in, dus is het eigenlijk wel nodig? –, van angst voor jezelf – wat als ze mij ook te grazen nemen? – en bevriezing door stress. Ook in Nederland is het in de afgelopen decennia verschillende keren gebeurd. Mensen komen niet te hulp, grijpen niet in, wanneer er iemand wordt aangevallen.
Herken je er iets van bij jezelf? Je bent ergens en iemand wordt lastig gevallen, maar toch zeg je niks, grijp je niet in. Beter maar een beetje afstand houden, anders richten ze hun pijlen misschien wel op mij…
Weet je, volgens mij is het menselijk, die angst. Het vergt moed om jezelf in zeker opzicht in mogelijk gevaar te brengen. Terughoudendheid daarbij is niet vreemd.
Maar wat zal die priester en die Leviet ertoe hebben gebracht om niet in te grijpen? We vullen het zomaar voor ze in. Ze zouden bang zijn om zelf overvallen te worden. Ze moeten rein blijven en raken daarom iets wat eruit ziet als een lijk niet aan. Allemaal waarschijnlijke verklaringen. Dikke kans dat de priester en de Leviet die dingen inderdaad zouden hebben gedacht. Alleen toch vullen we dan iets in vanuit onze eigen situatie. Want het is simpel: Jezus zegt in de gelijkenis gewoonweg niet waarom de priester en Leviet de man halfdood laten liggen. We kunnen dat invullen, maar nog beter is om te beseffen: Jezus bedoelt ons er iets mee duidelijk te maken! Juist door geen reden te geven waarom die twee joden gewoon voorbijgaan, onderstreept Jezus iets! Wat dat is, daar kom ik in de preek op terug.
Wij kennen deze gelijkenis als de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan. Zo heet het in de meeste kinderbijbels. Alleen, weet je: dat is voor een jood een contradictio in terminis – twee woorden die elkaars tegenovergestelde zijn. De wetgeleerde wil aan het slot dan ook niet antwoorden dat de Samaritaan barmhartig is geweest. Wat overdreven kun je zeggen dat dat voor hem klinkt alsof wij zouden zeggen: ‘de barmhartige terrorist.’ Of, misschien nog beter: ‘De barmhartige ketter.’ Wat dat waren Samaritanen: ketters, met slechte ideeën over God en een verkeerde plek om God te eren: de berg Gerizim, in plaats van de tempel in Jeruzalem.
Goed, we kijken met elkaar naar die gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan. We doen dat in het kader van het thema van de week van gebed voor eenheid: Heb God lief en je naaste als jezelf. Het is het antwoord dat de wetgeleerde geeft op zijn eigen vraag: “wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?” (Luc. 10,25). Wij kennen het als de samenvatting die Jezus geeft van de tien geboden. Het zijn woorden die je al tegenkomt in het Oude Testament (Deut. 6,5; Lev. 19,18), en die heel de wet omvatten (vgl. Rom 13,9; Gal 5,14l Jak. 2,8).
We letten vanmorgen op vers 30 tot met 37. We gaan met elkaar die verzen stap voor stap bij langs. Houd je Bijbel dus bij de hand, dan heb je gelijk de structuur voor de preek.
30 … Er was eens iemand die van Jeruzalem naar Jericho reisde en onderweg werd overvallen door rovers, die hem zijn kleren uittrokken, hem mishandelden en hem daarna halfdood achterlieten.
Die weg van Jeruzalem naar Jericho was een gevaarlijke weg. Een weg van ongeveer 30 kilometer; een goede dagreis voor die tijd. De weg liep door de woestijn, langs veel rotsen en spelonken – een ideale uitvalsbasis voor rovers. En deze man gaat die weg alleen en hij wordt overvallen. Alles wordt hem afgepakt en hij wordt halfdood geslagen.
Jezus gebruikt die weg als een voorbeeld voor die vraag ‘wie is mijn naaste’. Maar de weg van Jeruzalem naar Jericho in deze gelijkenis is ook een metafoor voor onze levensweg.
Ook die is niet zonder gevaren. Zeker wanneer je die weg helemaal alleen gaat, zonder vrienden of mensen om je heen.
Maar nog een laag dieper dan de gevaren van het leven, kun je die overval van deze man zien als een overval door de zonde. Zo kijken we niet zo vaak meer naar onze zonde, maar besef het maar wel. Niet om het er in te wrijven, alleen we moeten het blijven beseffen: de zonde leidt tot de dood! Zonder hulp in ons leven met God blijven we halfdood liggen, is er geen redding, geen verlossing.
Dat geldt voor u en jou en mij – maar wij weten van Gods redding, wij kennen onze Here Jezus, die ons heeft verlost. Maar hoe zit het met de mensen om je heen? Kennen zij Jezus, weten zij van Zijn redding en verlossing? Weten ze dat er volmaakte vrede tussen God en hen mogelijk is, zonder dat ze daar iets voor hoeven doen? Want wie dat niet weet is – hoe hard het ook klinkt – zo’n man, zo’n vrouw die halfdood langs de weg blijft liggen. Te redden! Maar is er iemand die te hulp komt?
[…]
We lezen verder, vers 31 en 32:
31Toevallig kwam er een priester langs, maar toen hij het slachtoffer zag liggen, liep hij met een boog om hem heen. 32Er kwam ook een Leviet langs, maar bij het zien van het slachtoffer liep ook hij met een boog om hem heen.
Die priester en Leviet volgen dezelfde weg. Ze gaan over de weg van Jeruzalem naar Jericho. Ook daarin zit betekenis: de priester en Leviet zijn klaar met hun dienst in de tempel. Ze zijn onderweg voor hun vrije tijd, zegmaar. Misschien naar huis, misschien naar familie of nog iets anders. Maar zeker is: hun dienst in de tempel zit erop.
Maar dan, vanaf een afstand, zien ze iets wat eruit ziet als een lijk op de weg liggen. Ze weten allebei: aanraking met een lijk maakt je onrein tot de avond. Weg plannen die ze voor die avond nog hadden. Bij het zien lopen ze beiden met een boog om deze halfdode man heen.
Daarmee slaan ze beiden hun plicht in de wind: zelfs wanneer een priester een lijk vond was hij verantwoordelijk om die te begraven, wanneer er niemand anders was die dat kon doen.[1]
Maar zowel de priester als de Leviet, komen, zien en maken een omtrekkende beweging. Ik zou er op terugkomen wat Jezus daarmee waarschijnlijk wil zeggen. Dus even alle waarschijnlijke gedachtesen angsten van de priester en Leviet daargelaten… Er is totaal geen sprake van liefhebben bij deze priester en Leviet. Totaal geen liefde. Vanwege hun afkomst en beroep wisten ze veel van de wet, mag je aannemen. Ze wisten veel van God, konden het Oude Testament citeren, kenden de gebeden, kenden de leer. Maar het ontbreekt hen simpelweg aan de kern, aan het hart van de wet: liefde. Want ze komen, zien, kiezen voor zichzelf, en lopen met een boog om de halfdode heen.
Het stelt u en jou en mij voor de vraag: hoe kijk je naar de mensen om je heen? Zijn er mensen waar jij liever met een boog omheen loopt?
Het kan zijn, hè, dat je er hele goede redenen voor hebt:
‘Met zulke mensen moet een christen zich niet inlaten.
Hij of zij kiest er zelf voor om zo te leven. Dan hoef ik ze toch niet te helpen?
Stel je voor dat ze me aanvallen, met woorden, of erger…’
Kijk, je kunt veel weten over het geloof. Die priester en Leviet zullen de wetten van God precies hebben gekend. En zo kunnen ook wij veel weten over de leer van de kerk. Je kunt Bijbelteksten uit je hoofd citeren. Je kunt precies weten hoe de Dordtse Leerregels spreken over de uitverkiezing. Alleen onze Here Jezus zet hier het hart van het geloof neer. Als dat hart geen liefde rondpompt door al je kennis van God – wat betekent je kennis dan?
Jezus wijst naar het hart van de wet en de profeten. En dan spreekt Hij over die Samaritaan:
33Een Samaritaan echter, die op reis was, kreeg medelijden toen hij hem zag. 34Hij ging naar de gewonde man toe, goot olie en wijn over zijn wonden en verbond ze. Hij zette hem op zijn eigen rijdier en bracht hem naar een logement, waar hij voor hem zorgde. 35De volgende morgen gaf hij twee denarie aan de eigenaar en zei: “Zorg voor hem, en als u meer kosten moet maken, zal ik u die op mijn terugreis vergoeden.”
Zie je? Van de priester en de Leviet zegt Jezus: ze komen, zien en maken een omtrekkende beweging. Maar wat is het eerste wat die Samaritaan doet? […] Hij komt, ziet en heeft medelijden. Die Samaritaan, die ketter, die zondaar, die slechte man. Letterlijk staat er dat de Samaritaan innerlijk bewogen werd, of zelfs dat zijn ingewanden werden verteerd. Het drukt een diepe, diepe bewogenheid uit met die halfdode daar op de weg. Liefde tot zijn naaste.
Jezus vertelt de gelijkenis alsof die Samaritaan zonder zich te bedenken de gewonde helpt. Hij bedenkt zich geen moment. Terwijl ook die Samaritaan wist van het gevaar. Terwijl ook die Samaritaan wist van de onreinheid. Maar nee, hij komt langs, ziet de man en grijpt in, omdat hij diepe liefde heeft voor zijn naaste. Ongeacht zijn situatie, ongeacht wat het hem zelf kan kosten, ongeacht zichzelf is hij diep bewogen. Het blijft zelfs niet bij eerste hulp, bij EHBO. Nee, de Samaritaan zorgt en betaalt voor het complete herstel van deze halfdode!
Hij verleent eerste hulp: verzorging en pijnstilling voor zijn wonden, door er olie en wijn op te gieten en ze te verbinden.
Hij brengt de gewonde man naar een plek waar hij verder verzorgd kan worden en kan herstellen: de herberg.
Hij betaalt uit eigen zak voor het herstel: twee denarie, met een schuldbekentenis voor wat het verder kost. Terwijl de Samaritaan niet weet of de gewonde man het hem zal vergoeden. Meer nog: hij lijkt vastberaden om het zelf te betalen, zonder terugbetaling te verwachten.
Deze ketterse Samaritaan gaat in zijn medelijden veel verder dan verwacht of vereist is.
Dan vraagt Jezus aan de wetgeleerde:
36Wie van deze drie is volgens u de naaste geworden van het slachtoffer van de rovers?’ 37De wetgeleerde zei: ‘De man die hem barmhartigheid heeft betoond.’ Toen zei Jezus tegen hem: ‘Doet u dan voortaan net zo.’
Jezus draait de vraag van de wetgeleerde om. Niet: ‘Wie is mijn naaste?’ maar ‘Voor wie ben je een naaste?’ en ‘Wat maakt van jou een naaste?’ Kijk, de wetgeleerde leefde in een wereld waar men zei: “Geef aan vrome mensen, help geen zondaars. Doe goed aan wie bescheiden is, geef niet aan een goddeloze” (Sir. 12,4-5). Oftewel: er zit een grens aan wie je naaste is. Je moet niet zomaar iedereen helpen. In zijn vraag wie is mijn naaste? klinkt dat door: moet ik zomaar iedereen helpen, ongeacht of ik ze ken?
Maar Jezus laat zien: het gaat niet om afkomst, verwantschap of het wel of niet kennen van de ander. Het gaat om wat je doet voor een ander.
Maar Jezus doet hier ook nog wat anders. Hij omschrijft de ketterse Samaritaan als iemand die de gewonde geneest. Hij omschrijft de ketter als innerlijk diep bewogen om de halfdode, de hopeloze, het slachtoffer. Hij omschrijft de ketter als degene die voorziet in alles om voor de redding te zorgen van de gewonde. Kortom: die ketterse Samaritaan, dat is Jezus Zelf!
Zo zet hij die wetgeleerde voor het blok: Ik, die jij als ketter ziet. Ik ben jouw naaste. Ik ben degene die alles doet voor de redding van de reddeloze! Als je wilt weten wie je moet liefhebben… weet dan dat je mij moet liefhebben!
Lieve broer, lieve zus,
Jezus leert ons hier om mensen lief te hebben. Ongeacht hun theologische of politieke ideeën. Ongeacht afkomst, huidskleur of seksuele oriëntatie. Ongeacht hun dwalen, ongeacht of ze zichzelf al dan niet in gevaar hebben gebracht. Jezus leert ons hier om als we iemand in nood zien niet onszelf te rechtvaardigen – veel te gevaarlijk, niet mijn taak, veel te vies, of wat dan ook…. Jezus wijst ons hier om in de eerste plaats, bij het zien van de ander, bewogen te zijn met die ander. Want Hij is bewogen met wie reddeloos verloren ligt, halfdood op de weg.
Dat waren u en jij en ik. Wij lagen halfdood op de weg, door onze schuld. Maar Jezus redde ons, zonder aan Zichzelf te denken. Hij betaalde voor heel onze redding en genezing. Laten wij ons dan ook daarin oefenen.
Kijk straks maar eens rond in de gemeente. Kijk van de week maar eens je werkplek rond. Kijk om je heen als je door het dorp of de stad loopt. Kijk eens naar de mensen en vraag God: ‘Heer, leer mij hen lief te hebben. Leer mij Uw diepe innerlijke bewogenheid met mensen.’
AMEN